De franchisegever eist regelmatig geheimhouding van de franchisenemersvertegenwoordiger in het kader van besluitvorming in of door de franchiseraad. Zelfs bij instemmingsplichtige besluiten wordt wel eens gehele of gedeeltelijke geheimhouding geclaimd. Daartoe voert de franchisegever dan argumenten aan als concurrentiegevoeligheid en of de wens om onrust onder de franchisenemers te voorkomen. Met zo’n eis gaat een franchisenemersvertegenwoordiger doorgaans tamelijk snel akkoord. Meestal is er wel enig begrip voor het feit dat een franchisegever gevoelige informatie van de straat wenst te houden en collectieve onrust is voor iedereen lastig. Toch moet de vertegenwoordiger zichzelf steeds de vraag stellen of dit niet al te snel gaat. Wordt geheimhouding te gemakkelijk geëist en geaccepteerd?
Veel franchiseformules werken op basis van een overlegstructuur waarin een franchisenemersvertegenwoordiging, meestal het bestuur van de franchisevereniging, is gemandateerd om voor de individuele franchisenemers bindende instemming voor een formulewijziging te verlenen aan de franchisegever. Een dergelijk collectief instemmingsbesluit van de franchisenemersvertegenwoordiger zal moeten zijn gebaseerd op een weging van alle relevante informatie van de franchisegever. Een franchisegever zal die informatie niet snel kunnen onthouden, juist omdat geheimhoudingsafspraken mogelijk zijn.
Maar tegelijk dient de franchisenemersvertegenwoordiger rekening te houden met een plicht (en de franchisegever met een recht) om de individuele franchisenemers indien nodig tijdig vooraf te raadplegen. Zonder die raadpleging is een goede besluitvorming door de franchisevertegenwoordiger en uitvoering door de franchisegever niet te waarborgen.
Geheimhouding kan uitvoering van die plicht en dat recht ernstig belemmeren. De franchisenemersvertegenwoordiger kan dan van twee kanten in de knel komen. Ten opzichte van de franchisegever die stilzwijgen te gemakkelijk aanvaardt als instemming en ten opzichte van de achterban die zich op afstand gezet voelt en het vertrouwen verliest in de vertegenwoordiger. Afhankelijk van de juridische inbedding van de mandaten, is dan ook aansprakelijkheid van de vertegenwoordiger aan de orde.
Het is aan beide partijen in deze om te zorgen dat de afgesproken overlegstructuur optimaal functioneert en dat betekent dat beiden zorgvuldig en niet te lichtzinnig zullen moeten omgaan met geheimhouding. Om dat in goede banen te leiden en te houden zal een geheimhoudingseis steeds gemotiveerd moeten worden gesteld en beperkt worden afgesproken. Geheimhouding moet voldoende belangrijk zijn, specifiek zien op bepaalde informatie en niet langer gelden dan een bepaalde periode. Duidelijk moet dus zijn welke formulebelangen in het geding zijn en voor hoe lang. De vertegenwoordiger zal de input van de franchisegever zelf moeten afwegen tegen het belang van de raadplegingsplicht, die in geval van uitvoering van instemmingsrechten meestal zwaarwegend zal zijn. Bij afweging van alle belangen moet de vertegenwoordiger kunnen uitleggen dat een bepaalde geheimhouding redelijk is. Concurrentiegevoeligheid speelt niet altijd werkelijk en onrust is niet altijd te voorkomen of wordt juist aangewakkerd door langdurig stilzwijgen en het uitblijven van informatie. Bij werkelijke concurrentiezorgen kunnen juist goede geheimhoudingsafspraken zorgen voor een betere verantwoording aan de achterban. Zo kunnen bijvoorbeeld twee vertegenwoordigers worden aangewezen die een speciale geheimhouding accepteren ter controle van de door de franchisegever aangeleverde informatie.
Beide partijen doen er goed aan om tijdig over dit onderwerp van gedachten te wisselen en zo mogelijk een aantal goede basis afspraken te maken.
Auteur: mr. Jurry Teunissen, manager juridische zaken, Vakcentrum Bedrijfsadvies