In het eerste half jaar na de invoering van de Wet franchise op 1 januari 2021 zijn enkele vonnissen gewezen waarin de rechter de aanwezigheid van knowhow essentieel acht voor een beroep op het non-concurrentiebeding door de franchisegever. Daarbij lijkt de rechtspraak aansluiting te zoeken bij de definitie van knowhow uit de Wet franchise, ondanks dat de Wet franchise voor het non-concurrentiebeding in bestaande franchiseovereenkomsten een overgangsperiode van twee jaar kent.
Knowhow is in de Wet franchise gedefinieerd als “een geheel van niet door een intellectueel eigendomsrecht beschermde praktische informatie, voortvloeiend uit de ervaring van de franchisegever en uit de door hem uitgevoerde onderzoeken, welke informatie geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is.”
Recent oordeelde de rechtbank Overijssel dat het verstrekken van een handboek en een starterpakket op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat die informatie kwalificeert als knowhow. Het is aan de franchisegever om te onderbouwen dat de verstrekte informatie kwalificeert als knowhow, waarbij de rechtbank aansluit bij de definitie van knowhow in de Wet franchise. Nu die onderbouwing ontbreekt, wijst de rechtbank een beroep op het non-concurrentiebeding af.
In een andere zaak bij de rechtbank Overijssel werd het beroep op het non-concurrentiebeding door de franchisegever eveneens afgewezen wegens een gebrek aan overgedragen knowhow. Volgens de voorzieningenrechter kan de franchisegever zich niet op het non-concurrentiebeding beroepen wanneer geen sprake is van aantoonbaar overgedragen knowhow door de franchisegever. In casu had de franchisenemer geen handboek ontvangen en had de franchisenemer de kennis van het vak zelf opgedaan. In feite maakte de franchisenemer enkel gebruik van de handelsnaam van de formule. Door de franchisegever was aldus geen knowhow overgedragen, waardoor de franchisegever geen beroep op het non-concurrentiebeding toekwam.
De rechtbank Midden-Nederland overwoog recent dat een franchiseformule enkel kan worden geëxploiteerd indien de daarmee gemoeide knowhow, alsmede de identiteit en reputatie van de formule kunnen worden beschermd. Ook hier oordeelt de rechter dat het non-concurrentiebeding ziet op de bescherming van knowhow die door de franchisegever met de franchiseformule aan de franchisenemer is overgedragen. Het is aan de franchisegever om aan te tonen dat een beroep op het non-concurrentiebeding noodzakelijk is voor de bescherming van haar knowhow, en zij hiermee een te rechtvaardigen belang nastreeft. Als knowhow werd in casu aangemerkt het concept en beeldmerk van de franchisegever. De franchisenemer had op zijn beurt direct na het einde van de franchiseovereenkomst een winkel geopend volgens dezelfde formule, in hetzelfde pand, met een in hoofdlijn gelijkluidende winkelnaam. De rechtbank acht voldoende aangetoond dat het beding noodzakelijk is voor de bescherming van de franchiseformule en om een nieuwe franchisenemer te kunnen laten starten in de betreffende plaats en wijst een beroep op het non-concurrentiebeding toe.
Concluderend is voor een beroep op het non-concurrentiebeding van belang dat de franchisegever met dat beroep overgedragen knowhow wil beschermen en zij daarmee een gerechtvaardigd belang nastreeft. De franchisegever dient zich bij een beroep op het non-concurrentiebeding dan steeds af te vragen of er knowhow is overgedragen, en of die knowhow voldoet aan de strikte definitie van de Wet franchise. Daarbij komt dat de Wet franchise bepaalt dat een beroep op het non-concurrentiebeding enkel is toegestaan indien dat onmisbaar is voor de bescherming van overgedragen knowhow van de franchisegever. De hiervoor aangehaalde uitspraken lijken hier al op voor te sorteren. De Wet franchise heeft dus ondanks de overgangsregeling nu al gevolgen voor een beroep op het non-concurrentiebeding voor bestaande franchiseovereenkomsten van vóór 1 januari 2021.
Thijs van Tilburg, advocaat
T. +31 6 825 417 23
M. thijs.vantilburg@nysingh.nl
Nysingh advocaten – notarissen