Als een huurpand verplicht gesloten is vanwege corona, dan kan er sprake zijn van een recht op huurprijsvermindering, aldus de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 27 mei 2020 geoordeeld dat de huurder terecht stelde dat sluiting van het gehuurde als gevolg van een overheidsmaatregel een gebrek van het gehuurde kan zijn. De huurder kan immers geen gebruik maken van dat wat hij huurde. De wet bepaalt dat bij een gebrek de huurder in beginsel (met terugwerkende kracht) aanspraak kan maken op huurprijsvermindering.
De betreffende kwestie zag op een situatie waarbij InBev huurder was van een vastgoedbelegger, en InBev onderverhuurde aan een horecaondernemer. Dergelijke constructies van in- en uithuur zijn ook bij franchiseverhoudingen vaak aan de orde. InBev had aangeboden tweederde deel van de huurprijs over april en mei te voldoen, waarna de horecaondernemer (de onderhuurder) het restant van een derde deel over deze maanden zou betalen aan de vastgoedbelegger. De vastgoedbelegger wilde dit niet en vorderde in kort geding volledige en tijdige huurbetaling. De rechtbank oordeelt dat InBev terecht stelt dat sluiting van het gehuurde als gevolg van een overheidsmaatregel als een gebrek van het gehuurde te zien is. Mede gelet op de onvoorzienbare omstandigheden, is recht op huurprijsvermindering aan de orde. De vordering tot betaling van de volledige huurprijs wordt daarom afgewezen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de inhoud van de huurovereenkomsten kunnen overigens uiteraard andere uitkomsten denkbaar zijn.
Zowel de franchisegever als de franchisenemer doen er goed aan gezamenlijk op te trekken tegen de hoofdverhuurder, zoals de brouwerij en horecaondernemer dat ook in onderhavige kwestie met succes deden. Samen kunnen zij het overleg met de hoofdverhuurder aangaan om een redelijke oplossing te vinden.