Mijn favorieten

Er zijn nog geen favoriete franchiseformules geselecteerd

Gebruikte bewoording in concurrentieverbod cruciaal

In veel juridische procedures blijkt dat, bewust of onbewust, gemaakte keuzes om zaken op een bepaalde manier in een overeenkomst te verwoorden verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Een rechter is veelal gebonden aan de letterlijke tekst van een overeenkomst. Er kunnen omstandigheden zijn om te interpreteren wat partijen hebben bedoeld met de gekozen tekst om zo een (ruimere) uitleg te kunnen geven. Dit is wat juristen Haviltexen noemen. Daarmee wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad waarin is bepaald dat de bedoeling van partijen gebruikt kan worden bij de uitleg van een overeenkomst. Dit is met name van toepassing in die gevallen waarbij de letterlijke tekst onvoldoende duidelijkheid verschaft. In dat geval moet er een leemte worden aangevuld. Oordeelt een rechter dat er geen leemte is die nadere aanvulling behoeft, zal de letterlijke tekst van de contractuele bepaling het uitgangspunt bij de beoordeling zijn.

Als de bepaling in een contract dus geen enkele onduidelijkheid laat bestaan, bindt deze partijen en is er voor een rechter geen reden om deze bepaling uit te leggen of anders te interpreten dan deze letterlijke interpretatie. Partijen zijn deze tekst overeen gekomen en het tussen partijen spelende geschil dient hierop beslecht te worden. Als de gekozen bewoording de lading niet volledig dekt, kan dat dus tot hele vervelende gevolgen leiden.

Zo heeft een franchisegever moeten ondervinden die een (voormalige) franchisenemer een overtreding van het contractuele concurrentieverbod heeft willen verwijten. De franchisegever heeft de franchisenemer in kort geding, en later ook in een bodemprocedure, gedagvaard waarin nakoming van het concurrentieverbod opgenomen in de franchiseovereenkomst werd gevorderd. Eerder was deze franchisegever al tegen de gebruikte tekst van het concurrentieverbod aangelopen op grond waarvan haar vorderingen werden afgewezen. In het arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 december 2022 is herhaald dat de tekst van het concurrentieverbod de vorderingen van de franchisegever in de weg stond.

In de franchiseovereenkomst was het de franchisenemer verboden om voor de duur van een jaar na beëindiging van de samenwerking in het vestigingspunt goederen en diensten te verkopen die concurrerend geacht kunnen worden aan de diensten en goederen van franchisegever. De letterlijke tekst was:

“Franchisenemer en franchisenemer in privé zullen rechtstreeks noch indirect gedurende één jaar na beëindiging van de franchise-overeenkomst in het vestigingspunt goederen en diensten verkopen die kunnen concurreren met de goederen en diensten die het voorwerp zijn van deze franchise-overeenkomst.”

Tot zover past deze tekst bij de begrijpelijke wens van de franchisegever om concurrentie te beperken. De franchisenemer had de franchiseovereenkomsten met inachtneming van de opzegtermijn opgezegd. De franchisenemer had echter de activa van de onderneming en de onderliggende huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte overgedragen aan een door de levenspartner van de bestuurder van franchisenemer opgerichte BV. Op het moment dat de franchisegever hier kennis van heeft gekregen heeft zij de franchisenemer en haar bestuurder alsmede de nieuwe BV en haar bestuurster in kort geding en in een bodemprocedure gedagvaard. Van hen werd gevorderd om het contractuele concurrentieverbod, op straffe van een dwangsom, na te komen. De gedaagde partijen hebben verweer gevoerd dat zij, voor zo ver zij gebonden zouden zijn aan het contractuele concurrentieverbod, dit door hen niet is overtreden nu deze bepaling niet ziet op de hen verweten handelwijze, namelijk de overdracht van de activa en de huurovereenkomst.

De franchisegever heeft in het kort geding in eerste aanleg[1] en recent in hoger beroep hiervan[2] en in de afzonderlijk aangespannen bodemprocedure[3] tegengeworpen gekregen dat de gang van zaken weliswaar vragen oproept over de betrokkenheid van de franchisenemer maar dat de letterlijke tekst van het concurrentieverbod de beoordelingsruimte van de rechter beperkt.

Alleen de rechtstreekse of indirecte verkoop van goederen en diensten door de franchisenemer in de vestiging is verboden. De overdracht van de activa en de huurovereenkomst is op basis van de tekst van het concurrentieverbod niet verboden zodat de handelwijze van de franchisenemer geen overtreding van het concurrentieverbod inhoudt. De vorderingen van de franchisegever zijn in alle instanties mede daarom afgewezen.

Met het opstellen van het concurrentieverbod, en blijkbaar ontbrekende aansluitende bepalingen waarin het recht op overdracht van de onderneming is beperkt, is geen rekening gehouden met andere omstandigheden en is er voor gekozen om alleen expliciete handelingen, namelijk het verkopen van goederen en diensten in de vestiging, te verbieden.

 

ECLI:NL:RBDHA:2022:993
ECLI:NL:GHDHA:2022:2394
Rechtbank Amsterdam 13 juli 2022

×